de archeologische schatkamer
maaskant
bewoning van het noordoost-brabantse
rivierengebied tussen 3000 v. en 1500 n.chr.
redactie
Richard Jansen
de archeologische schatkamer
maaskant
Sidestone Press
de archeologische schatkamer
maaskant
bewoning van het noordoost-brabantse
rivierengebied tussen 3000 v. en 1500 n.chr.
redactie
Richard Jansen
© 2014 Individuele auteurs
Uitgegeven door Sidestone Press, Leiden
www.sidestone.com
ISBN 978-90-8890-225-3
Vormgeving binnenwerk en omslag: Sidestone Press
Tekstredactie: Yvonne Lammers-Keijsers
Foto’s omslag: Richard Jansen, Laurens Mulkens, Archol BV,
Nicolaes Van Geelkerchen, VUhbs en Joëlle van Donkersgoed.
Deze uitgave werd mogelijk gemaakt door de gemeente Oss in het kader van het
uitvoeringsprogramma reconstructie buitengebied.
Inhoudsopgave
De archeologische schatkamer Maaskant
7
De geschiedenis van ons buitengebied de Maaskant
9
Beelden van het verleden
11
Richard Jansen
Deel I – De Maaskant
19
De archeologische schatkamer Maaskant – Inleiding
21
Richard Jansen
Het dynamische rivierenlandschap van de Maaskant
37
Karin Wink, Anja van de Meer en Joanne Mol
Van berken tot boekweit: de vegetatie van de Maaskant
51
Corrie Bakels
Het provinciaal archeologisch landschap Maaskant
65
Martin Meffert
Deel II – Vindplaatsen
85
Vondsten uit het laat-neolithicum en vroege en midden-bronstijd
in de Maaskant
87
Richard Jansen en Gerard Smits
Bewoning uit het midden-neolithicum (Stein/Vlaardingen groep)
en een grafveld uit de midden-/late ijzertijd aan de rand van Haren
101
Sebastiaan Knippenberg
Sporen uit de klokbekercultuur en ovens uit de ijzertijd in het
centrum van Macharen
127
Roosje de Leeuwe
De vindplaats Berghem-Waatselaar ontgrond
137
Richard Jansen, Piet van Lijssel, Peter van Nistelrooij, Hans
Pennings en Marja van den Broek
Overlangel aan de Maas
153
Cristian van der Linde
Een gouden stater van de Morini (?) uit de Maaskant
171
Vondstmelding Gerard Smits
Tot de enkels in de klei
175
Arjan Louwen, Marleen van Zon, Fleur Jacques en Julius van
Roemburg
De Kalfsheuvel bij Neerloon
189
Stijn van As, Patrick Valentijn, Ron Bakx en April Pijpelink
Nogmaals Herpen-Wilgendaal
Eugene Ball
203
Bewoning aan de rand van de Maaskant
221
Johan van Kampen
De ‘vergeten’ vindplaats Haren-Spaanse Steeg
235
Richard Jansen en Fleur Jacques
De vindplaats Maren-Kessel/Lith: van heiligdom naar legerkamp
253
Stijn Heeren
Geofysisch onderzoek op de vindplaatsen Hoge Morgen en Lange
Maaijen in de Maaskant
269
Wouter Verschoof, Geuch de Boer en Karin Wink
Een Merovingisch grafveld in Deursen?
285
Richard Jansen en Johan van Kampen
De Maasakker in de Maaskant
299
Peter van Nistelrooij
Het wrak van een rivierschip in buurtschap ’t Wild
321
Joep Verweij en Wouter Waldus
Deel III – Materiële Cultuur
333
Vuurstenen ‘sikkels’ uit de Maaskant
335
Goof van Eijk
Het dierlijk botmateriaal van de late-ijzertijdcultusplaatsen LithOijensche Hut en Haren-Spaanse Steeg
349
Fleur Jacques
La Tène-armringen uit de Maaskant
373
Pepijn van de Geer
Een nieuw, laat-La Tène-zwaard met schede uit Kessel/Lith
387
Jelle van Hemert en Nils Kerkhoven
Een Fibula
401
Hendrik Wiegersma, met een inleiding van Goof van Eijk
Een muntdepot van zevenentwintig denarii gevonden in Lith (gem.
Oss)
409
Godfried Scheijvens
De provinciaal archeoloog in de vorige eeuw
415
Pim Verwers
Deel IV – Wonen aan de Rivier
445
De archeologische schatkamer Maaskant – bewoning van het
Noordoost-Brabantse rivierengebied tussen 3000 v. en 1500 n. Chr.
447
Richard Jansen
La Tène-armringen uit de Maaskant
Verspreiding en interpretatie
Pepijn van de Geer
La Tène-armringen zijn glazen ringen die dateren uit de late ijzertijd. In Europa worden de
armringen vooral gevonden in het zogenaamde La Tène-gebied dat grofweg het oosten van
Frankrijk, het zuiden van Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Tsjechië, Slowakije, Slovenië
en delen van Roemenië en Hongarije omvat. In Nederland komen dergelijke armringen met
name voor ten zuiden en ter hoogte van de grote rivieren. Onderzoek naar armringfragmenten in het Nederrijnse gebied heeft uitgewezen dat er grote verschillen bestaan tussen
verschillende regio’s binnen dit gebied. Zo zijn er verschillen in aantallen armringen en in
de verhoudingen tussen de verschillende kleuren en types die worden onderscheiden. Het onderzoek naar het armringenbestand uit de Maaskant wijst erop dat binnen deze regio weinig
onderlinge verschillen bestaan tussen vindplaatsen. Het gaat om een sterk homogeen bestand.
De weinige afwijkingen op het verwachte patroon zijn om verschillende redenen nog moeilijk
te verklaren. Enerzijds heeft dit te maken met een nog slecht ontwikkelde lokale chronologie,
anderzijds is van een beperkt aantal armringfragmenten de exacte context bekend. Het betreft voornamelijk oppervlaktevondsten. Dit artikel geeft een beeld en interpretatie van het
voorkomen en de verspreiding van La Tène-armringen in het Maaskantgebied, afgezet tegen
de achtergrond van deze bijzondere vondstcategorie.
La Tène-armringen in Nederland en Europa
Uiterlijke kenmerken
La Tène-armringen zijn naadloos vervaardigde armbanden of armringen1 van
doorzichtig glas, die voorkomen in een veelvoud aan kleuren. De meest gebruikelijke kleur is diep donkerblauw, ook wel kobaltblauw genoemd. Deze kleur komt
in Nederland het meest voor, gevolgd door paarse en daarna kleurloze armringen. In de rest van het verspreidingsgebied is de volgorde andersom. De kleurloze
armringen zijn meestal voorzien van een laagje ondoorzichtig geel glas aan de
binnenkant van de ring, wat aan de buitenkant een goudgeel effect geeft. Minder
voorkomende kleuren zijn bruin en groen.
1
Armbanden worden over het algemeen geassocieerd met een ring om de pols. Armringen kunnen
ook rond andere delen van de arm gedragen worden. Uit inhumaties blijkt dat dat in de praktijk ook
gebeurde. Armbanden vallen ook onder de armringen, maar worden hier speciiek genoemd omdat
het een sterk ingeburgerde term betreft: La Tène-armbanden. In het vervolg van dit artikel wordt
over armringen gesproken.
van de geer
373
Behalve een verschil in kleur kennen La Tène-armringen ook een enorme variëteit aan vormen en decoratiemotieven. In hoofdzaak vallen ze uiteen in twee
groepen: armringen met een glad oppervlak bestaande uit één of meerdere ‘ribben’
en exemplaren met een veelvoud aan verschillende soorten plastische versiering.
De eerste groep bestaat uit armringen die ofwel een min of meer D-vormig profiel
hebben (1 rib), of over 2 tot 7 ribben beschikken. Deze vormen zijn soms wel en
soms niet versierd met een gele of witte glaspasta die in een zigzagmotief op de
ribben is aangebracht. De tweede groep bestaat uit meer plastische vormen, soms
ook gebaseerd op ribben. Een veel voorkomende versiering in deze groep zijn
haaks of diagonaal geplaatste groeven of een combinatie daarvan. Verder komen
versieringen voor in de vorm van geparelde of gevlochten middenribben en met
knoppen of bulten. Op deze kenmerken is de typologie van Haevernick gebaseerd
(Haevernick 1960, 41-66). Voornamelijk op basis van vondsten uit CentraalEuropa verdeelt zij de armringen, gebaseerd op het aantal ribben en type versiering, in zeventien verschillende groepen met elk weer eigen subgroepen.
Verspreiding en datering
De oudste tot dusver bekende La Tène-armringen komen uit Noord-Italië. Al in
de late bronstijd kende dit gebied een sterk ontwikkelde glasproductie (Venclová
1990, 131-132). De productie van La Tène-armringen begon daar waarschijnlijk
rond het begin van de 3e eeuw voor Christus. Nog geen vijftig jaar later komen ze
ook veelvuldig voor in Centraal-Europa. Vanaf het begin van de late ijzertijd circuleert glas in Zwitserland, Noord-Frankrijk en Zuid-Duitsland: het kerngebied
van de La Tène-cultuur. Het glas blijft in circulatie tot het begin van de Romeinse
tijd (Venclová 1990, 131-132).
Buiten het kerngebied van de La Tène-cultuur wordt glas in dezelfde periode over het algemeen veel minder gevonden. Een uitzondering daarop is het
Nederrijnse gebied. Peddemors (1975) en Roymans & Van Rooijen (1993)
toonden al aan dat het La Tène-glas een opmerkelijke verspreiding kent binnen Nederland. Boven de grote rivieren en in het kustgebied wordt La Tène-glas
slechts sporadisch gevonden. In het oostelijk rivierengebied bevindt zich echter
een aanzienlijke concentratie van vindplaatsen waar grote aantallen fragmenten
van La Tène-armringen zijn gevonden. Ook uit het Kromme Rijngebied en het
Limburgse Maasgebied zijn veel fragmenten van La Tène-glas bekend. Het iets
meer oostelijk gelegen Duitse Lippemondingsgebied kan hier aan toegevoegd
worden. Het is daarbij opmerkelijk dat de assemblages uit de vier gebieden een
geheel eigen verhouding kennen wat betreft het voorkomen van de verschillende
types en kleuren (Verniers 2011, 165).
Voor verschillende landen zijn chronologieën uitgewerkt. Zo publiceerde
Gebhard (1989, 128-134) een typologie en chronologie gebaseerd op de vondst van
honderden La Tène-armringen uit het oppidum van Manching (Zuid-Duitsland).
Voor onder andere Bohemen (Tsjechië) en Oostenrijk zijn soortgelijke chronologieën voorhanden (Venclová 1990, 131-135; Karwowski 2004, 63-80). Het blijkt
dat bepaalde kleuren, vormen en in het bijzonder types gekoppeld kunnen worden
aan verschillende periodes. Lang niet alle types zijn echter diagnostisch voor een
bepaalde periode. Daarnaast komen ook regionale verschillen voor.
374
de archeologische schatkamer maaskant
De datering van het in Nederland gevonden La Tène-glas berust vooralsnog vooral op de hiervoor genoemde typechronologieën uit Centraal-Europa.
Gebaseerd op het veelvuldig voorkomen van armringen met een D-vormig profiel
(1 rib), wordt de introductie van La Tène-glas in Nederland traditioneel geplaatst
rond 200 voor Christus (Van den Broeke 1987, 39-40; Roymans & Van Rooijen
1993, 3-4). De laatste jaren komen er echter steeds meer dateringen bij. Deze zijn
gebaseerd op C14-dateringen van crematieresten waarbij La Tène-glas als grafgift
is gevonden. De voorlopige resultaten tonen aan dat in ieder geval de meerribbige
types hier al circuleerden sinds de tweede helft van de 3e eeuw voor Christus (Van
de Geer 2011; Roymans & Verniers 2009, 24-25). Over het in onbruik raken van
het La Tène-glas in het Nederlandse gebied bestond enige tijd wat discussie, maar
de meeste auteurs gaan er tegenwoordig van uit dat La Tène-armringen zo rond of
net vóór het begin van de jaartelling uit circulatie raken.
Productie
Het productieproces van La Tène-armringen is zeer waarschijnlijk ontstaan in
Noord-Italië waar ook de vroegste armringen vandaan komen. De hoofdbestanddelen van het La Tène-glas afkomstig van het oppidum van Manching zijn dezelfde
als gebruikt werden in de glasproductiecentra in het Mediterrane gebied (Gebhard
1989, 181). De belangrijkste bestanddelen zijn zand en kalk. Om het smeltpunt
omlaag te brengen van circa 1700 °C naar ongeveer 700 tot 800 °C werd potas of
Natron toegevoegd (Peddemors 1975, 94; Wagner 2006, 72).2
Een belangrijk kenmerk van La Tène-armringen is dat zij naadloos vervaardigd
zijn, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de meeste Romeinse armbanden. Aangezien
er weinig vondsten bekend zijn die te maken hebben met het productieproces van
de armringen is de exacte wijze van vervaardiging nog onduidelijk. Uit sporen op
de armringen kan echter wel het een en ander worden afgeleid over het productieproces. De strepen die vaak zichtbaar zijn aan de binnenkant van de armringen
suggereren dat deze gemaakt zijn door een vloeibaar bolletje glas rond een stok of
spoel te ‘slingeren’. Dit zou ook verklaren waarom er soms langwerpige belletjes
zichtbaar zijn in het glas. Voor deze wijze van glasproductie zijn ook etnografische
parallellen bekend (Haevernick 1960, 23-28). Een alternatieve methode is om
het vloeibaar glas met een tweede werktuig uit te rekken over een stok totdat de
gewenste diameter bereikt is. Ook deze methode is bekend uit etnografische bronnen, en bovendien getoetst door middel van experimentele archeologie (Venclová
1990, 114; Karwowski 2004, 81-93).
Het is vooralsnog onduidelijk of het glas zelf (de grondstof ) in Nederland
lokaal gemaakt werd of dat er alleen eindproducten werden vervaardigd van
geïmporteerde glasbaren. Het feit dat glasbaren zijn gevonden in het oppidum
van Manching, in een scheepswrak bij Corsica, op Hengistbury Head (Dorset,
Engeland) en dichter bij huis in Odijk (Utr.) lijkt de laatste theorie te bevestigen (Gebhard 1989; Wagner 2006, 35; Henderson 1987; Schuuring 2007, 128).
Gespecialiseerde activiteiten werden gedurende de ijzertijd over het algemeen
uitgevoerd op gecentraliseerde, versterkte nederzettingen (oppida) (Roymans &
2
Potas is een mengsel van zouten dat werd gewonnen door de verbranding van sodarijke planten.
Natron is een mengsel van natriumwaterstof- en natriumcarbonaat dat werd gewonnen bij enkele
Egyptische zoutmeren. Natron uit La Tène-glas door heel Europa lijkt allemaal afkomstig te zijn uit
Wadi el-Natrun in Egypte (pers. comm. Hans Huisman, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
van de geer
375
Nederrijns gebied
Midden-Rijngebied
Stradonice
Staré Hradisko
Hochstetten
Manching
Zuidwest Slowakije
Mandeure
Dürnberg
Zwitserland
Noord-Italië
400 km
0
Productiecentrum
Gebied met productiecentrum
Van Rooijen 1993, 7-8). Zeker voor de productie van glazen armringen in het
Centraal-Europese gebied lijkt dit op te gaan, aangezien de grootste concentraties armringen bekend zijn van verschillende oppida. Een werkplaats is echter
nog nergens gevonden. Er bestaat echter wel enige overeenstemming dat op basis
van glasbaren, -slakken en grote concentraties glazen armringen, productiecentra
met verspreidingsgebieden kunnen worden aangetoond (Karwowski 2004, 8193; Peddemors 1975, 94-95; Seidel 2005, 4-6; Venclova 1990, 142-156; Wagner
2006, 34-39). Figuur 1 geeft een overzicht van de reeds geïdentificeerde productieplaatsen en de afzetgebieden waar een productieplaats wordt vermoed.
Het gegevensbestand uit de Maaskant
Inleiding
Het huidige bestand uit de Maaskant bevat 1295 armbandfragmenten.3 Van deze
fragmenten bevinden zich 1032 exemplaren in de collectie van Gerard Smits
(Oss)(fig. 2).4 Daarnaast zijn 172 fragmenten afkomstig uit de collectie van Goof
van Eijk (Uden). Uit de collecties van Piet Haane, Peter van Nistelrooij en Wim
de Poot (allen Oss) komen 61 fragmenten. Uit het depot van de Faculteit der
Archeologie van de Universiteit Leiden zijn ten slotte 29 exemplaren beschreven,
3
4
Het hier gebruikte gegevensbestand is samengesteld in 2009.
De collectie van Gerard Smits bevat naast armringen ook nog een groot aantal kralen van La Tèneglas die niet opgenomen zijn in de inventarisatie. In 2009 bestond de documentatie uit 171 pagina’s
met tekeningen en vindplaatsgegevens.
376
de archeologische schatkamer maaskant
Figuur 1. Productiecentra
en gebieden met vermoede
productiecentra van La Tènearmringen (naar Karwowski
2004, ig. 27).
Figuur 2. Een selectie van La
Tène armringen uit de collectie van G. Smits (foto R.
Jansen/J. van Donkersgoed).
met name afkomstig van nog onuitgewerkte opgravingen of oppervlaktekarteringen. Het grootste deel van het totaal van 1295 armbanden betreft oppervlaktevondsten; slechts 2,5% is afkomstig van opgravingen.
Alle fragmenten zijn systematisch beschreven en de resultaten zijn vastgelegd
in een database. Bij de beschrijving is aansluiting gezocht bij de manier van beschrijven die is gebruikt bij een inventarisatieproject van La Tène-armringen dat
in 1992 bij de Vrije Universiteit Amsterdam is opgezet, en inmiddels over gegevens beschikt van meer dan 4500 fragmenten (Roymans & Verniers 2009, 22).
Voor elk fragment is de herkomst vastgelegd, evenals het type volgens de typologie
van Haevernick. Verder zijn de lengte en breedte opgemeten en is het aantal ribben vastgesteld. Ten slotte zijn de kleur, de aan of afwezigheid van versiering, het
type versiering en eventuele tekenen van secundaire verbranding en/of verbuiging
vastgelegd.
Verspreiding
De vondsten zijn afkomstig van 47 verschillende vindplaatsen in het Maaskantgebied
tussen Lith in het westen, Dennenburg in het oosten, Oijen in het noorden en Oss
in het zuiden. De vondsten zijn bij lange na niet gelijkmatig verdeeld over de vindplaatsen. Bijna de helft van de vondsten (46%) is afkomstig van vier vindplaatsen:
Lith – Tussen De Stegen (172), Oss – Paalakker (170), Macharen – Hoge Morgen
(138) en Oss – De Winkel (116). Aan de andere kant is van elf vindplaatsen maar
één vondst bekend, en komen van de meeste vindplaatsen (57%) niet meer dan
tien vondsten. Het verschil in aantallen tussen de vindplaatsen is niet altijd een
afspiegeling van de daadwerkelijk aanwezige hoeveelheid glasfragmenten. Voor
een deel worden de verschillen veroorzaakt door de dikte van de afdekkende lagen
van een vindplaats, het huidig landgebruik en de toegankelijkheid van de vind-
van de geer
377
plaats voor (amateur-)archeologen. Desondanks blijven vindplaatsen met dermate
grote vondstaantallen interessant. Het is mogelijk dat de hoge vondstaantallen
een afspiegeling zijn van een lange periode van bewoning van de vindplaats (in de
late ijzertijd). Een andere mogelijkheid is echter dat een dergelijke vindplaats met
grote aantallen glasvondsten mogelijk een productieplaats van La Tène-armringen
is geweest. Gezien de verspreiding van La Tène-glas in Nederland en de rest van
Europa ligt een productiecentrum in het gebied van de Maaskant voor de hand
(Roymans & Van Rooijen 1993, 6). De vier hierboven genoemde vindplaatsen
liggen allemaal op oude oeverwallen die in sommige gevallen nog steeds zichtbaar
zijn in het landschap.5 Met name de vindplaats Oss – Paalakker is interessant met
betrekking tot het voorkomen van een eventuele productieplaats. In 1998 werden
hier door G. Smits resten van een smeltoven en enkele slakken gevonden (fig. 3).6
Als het om een smeltoven voor de productie van glazen voorwerpen zou gaan,
dan zou dit de eerste in zijn soort zijn. Zelfs als de oven ‘slechts’ gebruikt zou zijn
voor het bewerken van brons of ijzer, zou dit een sterke aanwijzing zijn dat er ter
plaatse genoeg technologische kennis aanwezig was om de productie van glazen
5
6
Alle vier de vindplaatsen komen ook voor op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en
staan te boek als ‘Terrein van (zeer) hoge archeologische waarde’.
Archis-waarnemingsnummer 37181: Brief van G. Smits (Oss) d.d. 17 mei 1998 met de melding van
‘materiaal van een smeltoven’, waarvan enkele slakken en ijzertijdscherjes zijn verzameld. Bijgevoegd
is een handgetekende plattegrond van het gebied waarop de locatie van de vondst wordt aangegeven
samen met de locaties van enkele andere vondsten die ook in de brief worden vermeld.
378
de archeologische schatkamer maaskant
Figuur 3. Locatie van de
vindplaats Oss – Paalakker
(tekening G. Smits).
voorwerpen mogelijk te maken. Het bewerken van glas tot glazen voorwerpen is
een beduidend eenvoudiger proces dan dat van metaalbewerking. Bovendien is de
benodigde temperatuur ook een stuk lager.
Kleur
Meer dan de helft (57%) van de armringen uit het Maaskantgebied is blauw van
kleur. Paars is met 35% procent de tweede meest voorkomende kleur. Kleurloze
armringen vormen 5% van het bestand en met respectievelijk 2,5% en 0,5% zijn
de aantallen bruine en groene exemplaren bijna te verwaarlozen. Deze verhoudingen sluiten goed aan bij kleurverhoudingen binnen het oostelijk rivierengebied als
geheel waar ook de Maaskant toe behoort. Dit in tegenstelling tot het Limburgse
Maasgebied of het Lippemondingsgebied waar het percentage paarse exemplaren
vele malen kleiner is (Verniers 2006, 34). Binnen de Maaskant is het beeld zeer
homogeen. Alleen de vindplaats Deursen – Bendelaar past niet helemaal binnen
de normale verdeling. Deze vindplaats wijkt af door de vondst van drie bruine
armringfragmenten, een kleur die op alle andere vindplaatsen bij elkaar maar dertig keer voorkomt. Gezien de verdeling van de aanwezige types en kleuren op de
vindplaats zou het afwijkende patroon verklaard kunnen worden door een iets
vroegere datering van de vindplaats in vergelijking met de andere vindplaatsen
binnen het gebied, maar gezien het relatief lage totaal van 23 fragmenten dat hier
werd gevonden, mogen hier niet al te veel conclusies aan verbonden worden.
Vorm en typologie
Vrijwel alle armringen uit het Maaskantgebied vallen in de eerder beschreven
groep van armringen met een glad oppervlak bestaande uit één of meerdere ribben, al dan niet versierd met opgelegde draden van glaspasta. La Tène-armringen
met plastische versiering zijn binnen het Maaskantgebied bijna niet gevonden. Er
zijn slechts drie exemplaren bekend van het type 8a: 3-ribbige armringen met twee
smalle zijribben en een brede middenrib met diagonale groeven. Veruit het grootste deel (89%) van de armringen uit het Maaskantgebied is van het 1-ribbige of
5-ribbige soort. De 1-ribbige armringen komen met 61% procent ruim twee keer
zo vaak voor als de 5-ribbige variant. Armringen met 2 of 3 ribben hebben beide
een aandeel van 4% terwijl armringen met 4 of 7 ribben uiterst zeldzaam zijn in
het Maaskantgebied en beide nog niet 1% van het totale bestand uitmaken. Deze
percentages zijn vergelijkbaar met die van het oostelijk rivierengebied als geheel,
hoewel 1-ribbige fragmenten daar iets talrijker zijn en de 5-ribbige fragmenten
iets minder vaak voorkomen.7 In het Kromme-Rijngebied komen in vergelijking
weinig (10%) 5-ribbige fragmenten voor, terwijl in het Limburgse Maasgebied de
getallen geheel tegenovergesteld zijn: maar liefst 67% van de armringen is 5-ribbig terwijl de 1-ribbige exemplaren slechts 24% van het totaal uitmaken (Verniers
2006, 34).
Binnen het Maaskantgebied zijn er drie vindplaatsen die significant afwijken
van de verder vrij gelijkmatige verdeling wat betreft het ribaantal van de gevonden
fragmenten: Haren – Spaanse Steeg, Oss – Paalakker en Macharen – Hoge Morgen.
Met name de eerstgenoemde vindplaats is interessant. Het is namelijk de enige
7
In het oostelijk riverengebied is het aandeel 1-ribbige fragmenten 52% en het aandeel 5-ribbige
fragmenten 35% volgens Roymans & Van Rooijen (1997, 4-5).
van de geer
379
35%
32,4%
30%
28,3%
24,7%
Voorkomen
25%
20%
15%
10%
4,3%
3,8%
5%
0,4%
0,2%
1
2
1,4%
1,8%
6a
6b
1,4%
0,5%
0,2%
0,6%
8a
7-ribbig
0%
3a
3b
6c
7a
7b
7c
7d
Type
vindplaats in het gebied waar meer 5-ribbige dan 1-ribbige armringen voorkomen;
een verhouding die ongebruikelijk is binnen het oostelijk rivierengebied, maar wel
kenmerkend voor het Limburgse Maasgebied en het Lippemondingsgebied. De
vindplaats Spaanse Steeg is een van de weinige gekarteerde vindplaatsen waar ook
opgravingen zijn verricht. Na de ontdekking van de vindplaats door Modderman
in 1950 zijn er onder leiding van G.J. Verwers in 1962 en 1972 twee kleine opgravingen uitgevoerd. De opgravingen leverden echter niet het gewenste resultaat op
en zijn indertijd nooit verder uitgewerkt. Naar aanleiding van de vondst van onder
andere een groot aantal metalen objecten, een fragment van een menselijke schedel en de landschappelijke ligging interpreteren Jansen e.a. (2002) de vindplaats
als een lokale cultusplaats, dicht bij een nederzetting gelegen.8 Een bijzondere
status van de vindplaats als cultusplaats kan een verklaring zijn voor het afwijkende vormenspectrum van het La Tène-glas dat is verzameld aan de oppervlakte.
Een tweede mogelijke verklaring is een vroege bewoning en/of gebruik van de
vindplaats. Analoog met het Centraal-Europese gebied worden de meerribbige
armringen als de vroegste varianten gezien (Venclova 1990, 122-123; Roymans
& Verniers 2009, 24-25). Ook het geringe aantal van één paarse armring wijst op
een vroege datering. Hoewel blauwe armringen gedurende de gehele circulatieperiode voorkomen, winnen paarse armringen pas later aan populariteit (Venclova
1990, 114; Roymans & Van Rooijen 1993, 4). De vondst van het kenmerkende
Marne-aardwerk op de Spaanse Steeg suggereert dat de vindplaats zeker al in de
midden-ijzertijd in gebruik was genomen (Jansen e.a 2002).
Gezien het feit dat de typologie nauw samenhangt met het aantal ribben zijn
weinig nieuwe observaties te maken aangaande de typologische verdeling. Veruit
het grootste deel van de armbandfragmenten (> 85%) kan worden ondergebracht
bij de types 3a, 3b en 7a: respectievelijk 1-ribbige armringen zonder en met versiering en 5-ribbige armringen zonder versiering (fig. 4).
Versiering
Zoals eerder aangegeven zijn in de Maaskant slechts drie armringfragmenten gevonden met een plastisch versieringstype. Voor de overige versierde armringen
geldt dat ofwel op één of meerdere ribben een draad van ondoorzichtige gele
8
Zie ook Jansen & Jacques deze bundel.
380
de archeologische schatkamer maaskant
Figuur 4. Typeverdeling binnen de Maaskant.
100%
Onversierd
90%
Versierd
80%
54%
70%
48%
52%
60%
50%
82%
100%
87%
100%
40%
30%
Figuur 5. Aandeel versiering
afgezet tegen het aantal
ribben.
46%
20%
52%
48%
10%
18%
13%
4
5
0%
Indet.
1
2
3
7
Aantal ribben
of witte glaspasta is aangebracht, meestal in een zigzagmotief, ofwel dat de binnenkant is voorzien van een laagje van dezelfde ondoorzichtige gele glaspasta. Dit
laatste decoratietype komt uitsluitend voor bij kleurloze armringen met 5 ribben
(type 7a). In die combinatie zorgt de versiering ervoor dat de armring van de
buitenkant een goudgeel uiterlijk krijgt. Andersom geldt ook dat praktisch alle
kleurloze 5-ribbige armringen voorzien zijn van gele glaspasta aan de binnenzijde.
Uit het Maaskantgebied zijn slechts 49 exemplaren van dit type bekend. Een gering aantal, wat goed aansluit bij de rest van het Nederrijnse gebied waar dit type
ook slechts in kleine aantallen voorkomt.
Armringen met een versiering van glaspasta aan de buitenkant komen vaker
voor. Bij armringen met 1, 2 of 3 ribben is ongeveer de helft van de fragmenten
voorzien van een dergelijke versiering (fig. 5). Bij armringen met 5 of 6 ribben
komt dit veel minder voor (18% en 13%) terwijl versiering op 7-ribbige armringen helemaal niet voorkomt. In totaal komt dit type versiering voor op 35% van
de fragmenten uit de Maaskant. Er zijn slechts twee vindplaatsen waarbij de werkelijk gevonden verhouding licht afwijkt van de verwachte verhouding: Deursen
– Onze Lieve Vrouweberg en Oss – Mettegeupel. Op de eerste vindplaats zijn
minder versierde fragmenten gevonden dan verwacht, op de tweede meer versierde
fragmenten dan verwacht. Overigens bestaat het probleem bij de onversierde armringfragmenten dat ze afkomstig zouden kunnen zijn van onversierde delen van
versierde armringen. De daadwerkelijke verhouding tussen versierd en onversierd
zal in werkelijkheid dus (enigszins) anders zijn geweest.
Overige kenmerken
Een deel van de gevonden armringfragmenten vertoont sporen van verbranding
of is verbogen. Van het totale bestand van armringen is 6% door middel van
verhitting verbogen. In sommige gevallen is op die manier een nieuw voorwerp
gemaakt, meestal een hanger of kraal op basis van de omvang. In andere gevallen
is onduidelijk wat de reden van het verbuigen is geweest.
Het aantal fragmenten dat sporen van verbranding vertoont is enkele malen
groter. Het gaat om 217 stuks, wat 17% van het totale aantal is. Omdat de meeste
vondsten niet uit een gesloten context komen, is het moeilijk om de reden van de
verbranding te achterhalen. Elders in Nederland zijn verbrande armringfragmenten gevonden in crematiegraven (zie bijv. Hiddink 2006; Hiddink 2008; Van de
Geer 2011). Dit wijst erop dat La Tène-armringen regelmatig werden gedragen
door de overledene tijdens het crematieproces. Een groot aandeel verbrande armringfragmenten zou dus kunnen wijzen op een grafveld uit de late ijzertijd. De
van de geer
381
31
26
42
17
56
24
33
3
52
6
7
20 12
27 30
35 50
47
53
34
55
13
11
40
32 16 8
41
48 39 54
36
21
51
28
29 44
10
1
23
46
49
5
AMK-terrein
vindplaats La Tene-armringen met nummer
meest opvallende vindplaats wat dat betreft is Dennenburg – In de Pachtkamp.
Meer dan 41% van de hier gevonden fragmenten vertoont sporen van verbranding. Het is dus goed mogelijk dat zich hier een grafveld bevindt. Het is echter
ook niet uit te sluiten dat de verbrande fragmenten te maken hebben met een
vorm van productie of hergebruik die op de vindplaats heeft plaatsgevonden, hoewel de gevonden aantallen (n=39) daar niet echt op wijzen.
Conclusie
Wat betreft de verspreiding van de vondsten, met name de aantallen per vindplaats, valt op dat er grote verschillen zijn binnen de Maaskant (fig. 6 en bijlage).
Enerzijds is er een viertal vindplaatsen met een zeer groot aantal vondsten, anderzijds zijn op de meeste vindplaatsen niet meer dan tien exemplaren gevonden en
op een groot deel van de vindplaatsen zelfs slechts één enkel exemplaar. Dergelijke
verschillen kunnen verklaard worden aan de hand van de bewoningsduur of – intensiteit, of simpelweg een chronologische verklaring hebben. Omdat het grotendeels oppervlaktevondsten zonder gesloten context betreft is het moeilijk om de
oorzaak van dergelijke verschillen vast te stellen. Daarbij speelt mee dat een groot
aantal externe factoren de ‘vindbaarheid’ van de glasfragmenten beïnvloedt. De
dikte van de afdekkende lagen, het grondgebruik en de intensiteit van het oppervlakteonderzoek werden al genoemd.
Door de grote hoeveelheid vondsten is het wel mogelijk om relatieve verschillen in kenmerken van de La Tène-armringen tussen verschillende vindplaatsen
met elkaar te vergelijken. Daarbij valt op dat de verschillende vindplaatsen binnen de Maaskant een zeer homogeen beeld laten zien. Er is slechts een beperkt
aantal dat opvalt op basis van een afwijkend assemblage aan La Tène-armringen.
Voor de waargenomen verschillen moet een chronologische verklaring zijn of de
verklaring ligt in de sociale sfeer. De Nederrijnse chronologie staat echter nog in
de kinderschoenen ondanks een eerste opzet van Roymans en Verniers (2009).
Van veel vindplaatsen is geen nauwkeurige datering voorhanden. Door dit gebrek
aan vondsten uit gesloten contexten zijn sociale aspecten tot dusver ook lastig
aan te tonen. Gedacht kan worden aan zaken als de functie van de vindplaats, de
sociale status van de vindplaats of die van haar gebruikers alsook de geografische
achtergrond van de gebruikers.
382
de archeologische schatkamer maaskant
Figuur 6. Vindplaatsen van
La Tène-armringen in de
Maaskant. Zie ook de bijlage
aan het eind van dit hoofdstuk.
In tegenstelling tot de verschillen die er bestaan tussen de verschillende regio’s
vallen er in ieder geval binnen het Maaskantgebied weinig onderlinge verschillen
tussen de vindplaatsen te ontdekken. Het lijkt hier dus te gaan om een homogene
culturele eenheid die wel overeenkomsten vertoont met de andere Nederrijnse
regio’s, maar toch een duidelijke eigen identiteit kent.
Toekomstperspectief
Met uitzondering van de publicatie van Peddemors (1975) krijgt het onderzoek
naar La Tène-glas, zeker in Nederland, eigenlijk de laatste jaren pas de aandacht
die het verdient. Wetgeving en de ontwikkeling van nieuwe technieken maakt
meer en nieuw onderzoek mogelijk. Zo dragen de grootschalige opgravingen die
uitgevoerd worden in het kader van het verdrag van Malta in combinatie met een
toenemend aantal koolstofdateringen bij aan de ontwikkeling van een Nederrrijnse
chronologie voor La Tène-glas. De introductie van draagbare röntgenfluorescentie-apparatuur maakt onderzoek naar de chemische samenstelling van glazen armbandfragmenten mogelijk. Hiermee kan (mogelijk) de herkomst van grondstoffen
van de armbanden worden bepaald en ook het verspreidingsgebied ervan in kaart
gebracht worden. Tevens biedt het bepalen van de chemische samenstelling wellicht mogelijkheden voor de ontwikkeling van fijnere dateringsmethoden voor La
Tène-glas en de context waarin het gevonden wordt.
Omdat graven uit de late ijzertijd minder grafvondsten bevatten en sterk
verspreid voorkomen, vaak in relaief kleine grafvelden, zijn zij lastig te prospecteren. Voortschrijdende kennis over glasvondsten in gesloten contexten kan een
meerwaarde geven aan de grote verzameling aan oppervlaktevondsten die reeds
aanwezig is. Zo zouden bijvoorbeeld grote aantallen verbrande armbanden kunnen wijzen op een grafveld uit de late ijzertijd.
Nawoord
Toen ik in 2004 voor het eerst aan het werk ging op één van de vele opgravingen
die de Universiteit Leiden in het gebied rond Oss heeft uitgevoerd, maakte ik
voor het eerst kennis met Gerard Smits en via hem ook met het verschijnsel La
Tène-glas. Mijn interesse was gewekt en ik realiseerde me dat een grote, goed
gedocumenteerde verzameling glasfragmenten een waardevolle dataset is. Pas in
2009 kreeg ik het kader van mijn Masteropleiding de gelegenheid in om hier
ook daadwerkelijk iets mee te doen. Nadat ik inmiddels kennis had genomen
van het werk van Roymans en Van Rooijen (1993), en daardoor van het feit dat
er klaarblijkelijk regionale verschillen bestonden en ook grote verschillen waren
aangetoond tussen vindplaatsen, besloot ik te onderzoeken of dit ook het geval
was voor de Maaskant.
Bibliografie
Broeke, P.W. van den 1987. De dateringsmiddelen voor de IJzertijd van Zuid-Nederland,
in: Sanden, W.A.B. van der en Broeke, P.W. van den (red.), Getekend zand. Tien jaararcheologisch onderzoek in Oss-Ussen. Bijdragen tot de studie van het Brabants heem
31,Waalre: Stichting Brabants Heem, 23-44.
Gebhard, R. 1989. Der Glasschmuck aus dem Oppidum von Manching. Die Ausgrabungen
in Manching 11. Stuttgart: Franz Steiner.
van de geer
383
Geer, P. van de 2011. La Tène-glas, in: Meurkens, L. en Tol, A.J. (red.), Grafvelden en greppelstructuren uit de ijzertijd en Romeinse tijd bij Itteren (gemeente Maastricht): Opgraving
Itteren-Emmaus vindplaatsen 1 & 2, Archol Rapport 144. Leiden: Archeologisch
Onderzoek Leiden, 149-152.
Haevernick, T.E. 1960. Die Glasarmringe und Ringperlen der Mittel-und Spätlatènezeit auf
dem europäische Festland, Bonn: Habelt.
Henderson, J. 1987. Glass working. In: B. Cunliffe (red.), Hengistbury Head, Dorset. The
prehistoric and Roman settlement, 3500BC-AD500. Monograph 13. Oxford: Oxford
University Committee for Archaeology, Institute of Archaeology 180-186.
Fokkens, H., Jansen, R. en Linde, C. van der 2002. Lith-Oijensche Hut en Haren-Spaanse
Steeg: lokale riviercultusplaatsen uit de late ijzertijd in de Brabantse Maaskant, in:
Fokkens, H. en Jansen, R. (red.), 2000 Jaar bewoningsdynamiek. Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied. Leiden: Maaskantproject, 173-205.
Karwowski, M. 2004. Latènezeitlicher Glasringschmuck aus Ostösterreich. Mitteilungen der
Prähistorischen Kommission 55. Vienna: Verlag der Österreichischen Akademie der
Wissenschaften.
Peddemors, A. 1975. Latèneglasarmringe in den Niederlanden. Analecta Praehistorica
Leidensia 8, 93-111.
Roymans, N. en Rooijen, T.van 1993. De voorromeinse glazen armbandproduktie in het
Nederrijnse gebied en haar culturele betekenis. in: Braat, S. e.a. (red.), Vormen uit
vuur 150, 2-10.
Roymans, N. en Verniers, L. 2009. Glazen La Tène-armbanden in het gebied van de
Nederrijn. Typologie, chronologie en sociale interpretatie. Archeobrief 4, Jaargang 13,
22-31.
Schuuring, I., 2007. Glas, in: Schurmans, M.D.R., Verhelst, E.M.P. en Boreel, G.L.
Oudheden uit Odijk : bewoningssporen uit de Late ijzertijd, Romeinse tijd en Merovingische
tijd aan de Singel West/Schoudermantel. Zuidnederlandse archeologische rapporten 30.
Amsterdam: Archeologisch Centrum Vrije Universiteit, Hendrik Brunsting Stichting.
125-131.
Seidel, M. 2005. Keltische Glasermringe zwischen Thüringen und dem Niederrhein.
Germania 83/1, 1-43.
Venclová, N. 1990. Prehistoric glass in Bohemia. Praag: Archeologický ústav ČSAV.
Verniers, L. 2006. La Tène-armbanden in het Nederrijnse gebied: chronologie, productie, circulatie en sociaal gebruik. Amsterdam: Ongepubliceerde MA-scriptie Vrije Universiteit
Amsterdam.
Verniers, L. 2011. La Tène-armbanden. In: Gerrets, D.A. en De Leeuwe, R. (red.),
Rituelen aan de Maas: Een archeologische opgraving te Lomm, Hoogwatergeul fase II,
ADC-Rapport 2333. Amersfoort: ADC ArcheoProjecten.
Wagner, H. 2006. Glasschmuck der Mittel-und Spätlatènezeit am Oberrhein und den angrenzenden Gebieten. Grunbach: Greiner.
384
de archeologische schatkamer maaskant
Bijlage (zie figuur 6)
Nummer
1
3
5
6
7
8
10
11
12
13
14
15
16
17
18
20
21
23
24
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
38
39
40
41
42
44
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
Vindplaats
Deursen Bendelaar
Lith – Tusschen De Stegen
Oss Ussen
Teefelen – De Honing
Teefelen – Rotse Straat
Haren – Spaanse Steeg
Deursen – Onze Lieve Vrouweberg
Oss – De Winkel
Oss – Paalakker
Macharen – Hoge Morgen
Heeswijk – Dinther – AA brug
Schaijk – Kleingaalse Heide
Berghem – Tussenrijten
Oijen – De Lange Maaijen
Neerloon – Kalfsheuvel
Teefelen – Korte Voor
Oss – Horzak
Deursen – Aventuur
Lith – Valkseweg
Oijen – Klootskamp
Lithoijen – De Kampen Noord
Haren – Langestraat
Dennenburg – In de Pachtkamp
Teefelen – Weteringstraat
Oijen – Boveneind
Berghem – Broekstraat
Lith – De Hoeven
Oss – Schalkskamp
Lithoijen – De Kampen Zuid
Oss – Elzenburg
Oss – Mettegeupel
Berghem – Tussenrijten Lallenberg
Macharen – Hoogoord
Oss – Meerdijk
Megen – Laagpolder
Dennenburg – De Woerd
Berghem – Berghems Broek
Teefelen – Dorp
Berghem – De Geer
Berghem – Waatselaar
Teefelen – Hertogswetering
Berghem – Tesseldonk
Lith – De Liensvelden
Lithoijen – De Nistelrooise Kamp
Berghem – De Kamp
Macharen – Oranjewoud
Haren – Dorpenweg
Aantal La
Tène–armringen
23
172
13
73
13
39
28
116
170
138
1
2
91
81
15
13
18
43
8
7
89
23
29
6
2
8
2
3
7
2
17
8
9
10
1
1
2
1
1
1
1
1
1
1
2
2
1
van de geer
385