Academia.eduAcademia.edu
de archeologische schatkamer maaskant bewoning van het noordoost-brabantse rivierengebied tussen 3000 v. en 1500 n.chr. redactie Richard Jansen de archeologische schatkamer maaskant Sidestone Press de archeologische schatkamer maaskant bewoning van het noordoost-brabantse rivierengebied tussen 3000 v. en 1500 n.chr. redactie Richard Jansen © 2014 Individuele auteurs Uitgegeven door Sidestone Press, Leiden www.sidestone.com ISBN 978-90-8890-225-3 Vormgeving binnenwerk en omslag: Sidestone Press Tekstredactie: Yvonne Lammers-Keijsers Foto’s omslag: Richard Jansen, Laurens Mulkens, Archol BV, Nicolaes Van Geelkerchen, VUhbs en Joëlle van Donkersgoed. Deze uitgave werd mogelijk gemaakt door de gemeente Oss in het kader van het uitvoeringsprogramma reconstructie buitengebied. Inhoudsopgave De archeologische schatkamer Maaskant 7 De geschiedenis van ons buitengebied de Maaskant 9 Beelden van het verleden 11 Richard Jansen Deel I – De Maaskant 19 De archeologische schatkamer Maaskant – Inleiding 21 Richard Jansen Het dynamische rivierenlandschap van de Maaskant 37 Karin Wink, Anja van de Meer en Joanne Mol Van berken tot boekweit: de vegetatie van de Maaskant 51 Corrie Bakels Het provinciaal archeologisch landschap Maaskant 65 Martin Meffert Deel II – Vindplaatsen 85 Vondsten uit het laat-neolithicum en vroege en midden-bronstijd in de Maaskant 87 Richard Jansen en Gerard Smits Bewoning uit het midden-neolithicum (Stein/Vlaardingen groep) en een grafveld uit de midden-/late ijzertijd aan de rand van Haren 101 Sebastiaan Knippenberg Sporen uit de klokbekercultuur en ovens uit de ijzertijd in het centrum van Macharen 127 Roosje de Leeuwe De vindplaats Berghem-Waatselaar ontgrond 137 Richard Jansen, Piet van Lijssel, Peter van Nistelrooij, Hans Pennings en Marja van den Broek Overlangel aan de Maas 153 Cristian van der Linde Een gouden stater van de Morini (?) uit de Maaskant 171 Vondstmelding Gerard Smits Tot de enkels in de klei 175 Arjan Louwen, Marleen van Zon, Fleur Jacques en Julius van Roemburg De Kalfsheuvel bij Neerloon 189 Stijn van As, Patrick Valentijn, Ron Bakx en April Pijpelink Nogmaals Herpen-Wilgendaal Eugene Ball 203 Bewoning aan de rand van de Maaskant 221 Johan van Kampen De ‘vergeten’ vindplaats Haren-Spaanse Steeg 235 Richard Jansen en Fleur Jacques De vindplaats Maren-Kessel/Lith: van heiligdom naar legerkamp 253 Stijn Heeren Geofysisch onderzoek op de vindplaatsen Hoge Morgen en Lange Maaijen in de Maaskant 269 Wouter Verschoof, Geuch de Boer en Karin Wink Een Merovingisch grafveld in Deursen? 285 Richard Jansen en Johan van Kampen De Maasakker in de Maaskant 299 Peter van Nistelrooij Het wrak van een rivierschip in buurtschap ’t Wild 321 Joep Verweij en Wouter Waldus Deel III – Materiële Cultuur 333 Vuurstenen ‘sikkels’ uit de Maaskant 335 Goof van Eijk Het dierlijk botmateriaal van de late-ijzertijdcultusplaatsen LithOijensche Hut en Haren-Spaanse Steeg 349 Fleur Jacques La Tène-armringen uit de Maaskant 373 Pepijn van de Geer Een nieuw, laat-La Tène-zwaard met schede uit Kessel/Lith 387 Jelle van Hemert en Nils Kerkhoven Een Fibula 401 Hendrik Wiegersma, met een inleiding van Goof van Eijk Een muntdepot van zevenentwintig denarii gevonden in Lith (gem. Oss) 409 Godfried Scheijvens De provinciaal archeoloog in de vorige eeuw 415 Pim Verwers Deel IV – Wonen aan de Rivier 445 De archeologische schatkamer Maaskant – bewoning van het Noordoost-Brabantse rivierengebied tussen 3000 v. en 1500 n. Chr. 447 Richard Jansen La Tène-armringen uit de Maaskant Verspreiding en interpretatie Pepijn van de Geer La Tène-armringen zijn glazen ringen die dateren uit de late ijzertijd. In Europa worden de armringen vooral gevonden in het zogenaamde La Tène-gebied dat grofweg het oosten van Frankrijk, het zuiden van Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Tsjechië, Slowakije, Slovenië en delen van Roemenië en Hongarije omvat. In Nederland komen dergelijke armringen met name voor ten zuiden en ter hoogte van de grote rivieren. Onderzoek naar armringfragmenten in het Nederrijnse gebied heeft uitgewezen dat er grote verschillen bestaan tussen verschillende regio’s binnen dit gebied. Zo zijn er verschillen in aantallen armringen en in de verhoudingen tussen de verschillende kleuren en types die worden onderscheiden. Het onderzoek naar het armringenbestand uit de Maaskant wijst erop dat binnen deze regio weinig onderlinge verschillen bestaan tussen vindplaatsen. Het gaat om een sterk homogeen bestand. De weinige afwijkingen op het verwachte patroon zijn om verschillende redenen nog moeilijk te verklaren. Enerzijds heeft dit te maken met een nog slecht ontwikkelde lokale chronologie, anderzijds is van een beperkt aantal armringfragmenten de exacte context bekend. Het betreft voornamelijk oppervlaktevondsten. Dit artikel geeft een beeld en interpretatie van het voorkomen en de verspreiding van La Tène-armringen in het Maaskantgebied, afgezet tegen de achtergrond van deze bijzondere vondstcategorie. La Tène-armringen in Nederland en Europa Uiterlijke kenmerken La Tène-armringen zijn naadloos vervaardigde armbanden of armringen1 van doorzichtig glas, die voorkomen in een veelvoud aan kleuren. De meest gebruikelijke kleur is diep donkerblauw, ook wel kobaltblauw genoemd. Deze kleur komt in Nederland het meest voor, gevolgd door paarse en daarna kleurloze armringen. In de rest van het verspreidingsgebied is de volgorde andersom. De kleurloze armringen zijn meestal voorzien van een laagje ondoorzichtig geel glas aan de binnenkant van de ring, wat aan de buitenkant een goudgeel effect geeft. Minder voorkomende kleuren zijn bruin en groen. 1 Armbanden worden over het algemeen geassocieerd met een ring om de pols. Armringen kunnen ook rond andere delen van de arm gedragen worden. Uit inhumaties blijkt dat dat in de praktijk ook gebeurde. Armbanden vallen ook onder de armringen, maar worden hier speciiek genoemd omdat het een sterk ingeburgerde term betreft: La Tène-armbanden. In het vervolg van dit artikel wordt over armringen gesproken. van de geer 373 Behalve een verschil in kleur kennen La Tène-armringen ook een enorme variëteit aan vormen en decoratiemotieven. In hoofdzaak vallen ze uiteen in twee groepen: armringen met een glad oppervlak bestaande uit één of meerdere ‘ribben’ en exemplaren met een veelvoud aan verschillende soorten plastische versiering. De eerste groep bestaat uit armringen die ofwel een min of meer D-vormig profiel hebben (1 rib), of over 2 tot 7 ribben beschikken. Deze vormen zijn soms wel en soms niet versierd met een gele of witte glaspasta die in een zigzagmotief op de ribben is aangebracht. De tweede groep bestaat uit meer plastische vormen, soms ook gebaseerd op ribben. Een veel voorkomende versiering in deze groep zijn haaks of diagonaal geplaatste groeven of een combinatie daarvan. Verder komen versieringen voor in de vorm van geparelde of gevlochten middenribben en met knoppen of bulten. Op deze kenmerken is de typologie van Haevernick gebaseerd (Haevernick 1960, 41-66). Voornamelijk op basis van vondsten uit CentraalEuropa verdeelt zij de armringen, gebaseerd op het aantal ribben en type versiering, in zeventien verschillende groepen met elk weer eigen subgroepen. Verspreiding en datering De oudste tot dusver bekende La Tène-armringen komen uit Noord-Italië. Al in de late bronstijd kende dit gebied een sterk ontwikkelde glasproductie (Venclová 1990, 131-132). De productie van La Tène-armringen begon daar waarschijnlijk rond het begin van de 3e eeuw voor Christus. Nog geen vijftig jaar later komen ze ook veelvuldig voor in Centraal-Europa. Vanaf het begin van de late ijzertijd circuleert glas in Zwitserland, Noord-Frankrijk en Zuid-Duitsland: het kerngebied van de La Tène-cultuur. Het glas blijft in circulatie tot het begin van de Romeinse tijd (Venclová 1990, 131-132). Buiten het kerngebied van de La Tène-cultuur wordt glas in dezelfde periode over het algemeen veel minder gevonden. Een uitzondering daarop is het Nederrijnse gebied. Peddemors (1975) en Roymans & Van Rooijen (1993) toonden al aan dat het La Tène-glas een opmerkelijke verspreiding kent binnen Nederland. Boven de grote rivieren en in het kustgebied wordt La Tène-glas slechts sporadisch gevonden. In het oostelijk rivierengebied bevindt zich echter een aanzienlijke concentratie van vindplaatsen waar grote aantallen fragmenten van La Tène-armringen zijn gevonden. Ook uit het Kromme Rijngebied en het Limburgse Maasgebied zijn veel fragmenten van La Tène-glas bekend. Het iets meer oostelijk gelegen Duitse Lippemondingsgebied kan hier aan toegevoegd worden. Het is daarbij opmerkelijk dat de assemblages uit de vier gebieden een geheel eigen verhouding kennen wat betreft het voorkomen van de verschillende types en kleuren (Verniers 2011, 165). Voor verschillende landen zijn chronologieën uitgewerkt. Zo publiceerde Gebhard (1989, 128-134) een typologie en chronologie gebaseerd op de vondst van honderden La Tène-armringen uit het oppidum van Manching (Zuid-Duitsland). Voor onder andere Bohemen (Tsjechië) en Oostenrijk zijn soortgelijke chronologieën voorhanden (Venclová 1990, 131-135; Karwowski 2004, 63-80). Het blijkt dat bepaalde kleuren, vormen en in het bijzonder types gekoppeld kunnen worden aan verschillende periodes. Lang niet alle types zijn echter diagnostisch voor een bepaalde periode. Daarnaast komen ook regionale verschillen voor. 374 de archeologische schatkamer maaskant De datering van het in Nederland gevonden La Tène-glas berust vooralsnog vooral op de hiervoor genoemde typechronologieën uit Centraal-Europa. Gebaseerd op het veelvuldig voorkomen van armringen met een D-vormig profiel (1 rib), wordt de introductie van La Tène-glas in Nederland traditioneel geplaatst rond 200 voor Christus (Van den Broeke 1987, 39-40; Roymans & Van Rooijen 1993, 3-4). De laatste jaren komen er echter steeds meer dateringen bij. Deze zijn gebaseerd op C14-dateringen van crematieresten waarbij La Tène-glas als grafgift is gevonden. De voorlopige resultaten tonen aan dat in ieder geval de meerribbige types hier al circuleerden sinds de tweede helft van de 3e eeuw voor Christus (Van de Geer 2011; Roymans & Verniers 2009, 24-25). Over het in onbruik raken van het La Tène-glas in het Nederlandse gebied bestond enige tijd wat discussie, maar de meeste auteurs gaan er tegenwoordig van uit dat La Tène-armringen zo rond of net vóór het begin van de jaartelling uit circulatie raken. Productie Het productieproces van La Tène-armringen is zeer waarschijnlijk ontstaan in Noord-Italië waar ook de vroegste armringen vandaan komen. De hoofdbestanddelen van het La Tène-glas afkomstig van het oppidum van Manching zijn dezelfde als gebruikt werden in de glasproductiecentra in het Mediterrane gebied (Gebhard 1989, 181). De belangrijkste bestanddelen zijn zand en kalk. Om het smeltpunt omlaag te brengen van circa 1700 °C naar ongeveer 700 tot 800 °C werd potas of Natron toegevoegd (Peddemors 1975, 94; Wagner 2006, 72).2 Een belangrijk kenmerk van La Tène-armringen is dat zij naadloos vervaardigd zijn, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de meeste Romeinse armbanden. Aangezien er weinig vondsten bekend zijn die te maken hebben met het productieproces van de armringen is de exacte wijze van vervaardiging nog onduidelijk. Uit sporen op de armringen kan echter wel het een en ander worden afgeleid over het productieproces. De strepen die vaak zichtbaar zijn aan de binnenkant van de armringen suggereren dat deze gemaakt zijn door een vloeibaar bolletje glas rond een stok of spoel te ‘slingeren’. Dit zou ook verklaren waarom er soms langwerpige belletjes zichtbaar zijn in het glas. Voor deze wijze van glasproductie zijn ook etnografische parallellen bekend (Haevernick 1960, 23-28). Een alternatieve methode is om het vloeibaar glas met een tweede werktuig uit te rekken over een stok totdat de gewenste diameter bereikt is. Ook deze methode is bekend uit etnografische bronnen, en bovendien getoetst door middel van experimentele archeologie (Venclová 1990, 114; Karwowski 2004, 81-93). Het is vooralsnog onduidelijk of het glas zelf (de grondstof ) in Nederland lokaal gemaakt werd of dat er alleen eindproducten werden vervaardigd van geïmporteerde glasbaren. Het feit dat glasbaren zijn gevonden in het oppidum van Manching, in een scheepswrak bij Corsica, op Hengistbury Head (Dorset, Engeland) en dichter bij huis in Odijk (Utr.) lijkt de laatste theorie te bevestigen (Gebhard 1989; Wagner 2006, 35; Henderson 1987; Schuuring 2007, 128). Gespecialiseerde activiteiten werden gedurende de ijzertijd over het algemeen uitgevoerd op gecentraliseerde, versterkte nederzettingen (oppida) (Roymans & 2 Potas is een mengsel van zouten dat werd gewonnen door de verbranding van sodarijke planten. Natron is een mengsel van natriumwaterstof- en natriumcarbonaat dat werd gewonnen bij enkele Egyptische zoutmeren. Natron uit La Tène-glas door heel Europa lijkt allemaal afkomstig te zijn uit Wadi el-Natrun in Egypte (pers. comm. Hans Huisman, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). van de geer 375 Nederrijns gebied Midden-Rijngebied Stradonice Staré Hradisko Hochstetten Manching Zuidwest Slowakije Mandeure Dürnberg Zwitserland Noord-Italië 400 km 0 Productiecentrum Gebied met productiecentrum Van Rooijen 1993, 7-8). Zeker voor de productie van glazen armringen in het Centraal-Europese gebied lijkt dit op te gaan, aangezien de grootste concentraties armringen bekend zijn van verschillende oppida. Een werkplaats is echter nog nergens gevonden. Er bestaat echter wel enige overeenstemming dat op basis van glasbaren, -slakken en grote concentraties glazen armringen, productiecentra met verspreidingsgebieden kunnen worden aangetoond (Karwowski 2004, 8193; Peddemors 1975, 94-95; Seidel 2005, 4-6; Venclova 1990, 142-156; Wagner 2006, 34-39). Figuur 1 geeft een overzicht van de reeds geïdentificeerde productieplaatsen en de afzetgebieden waar een productieplaats wordt vermoed. Het gegevensbestand uit de Maaskant Inleiding Het huidige bestand uit de Maaskant bevat 1295 armbandfragmenten.3 Van deze fragmenten bevinden zich 1032 exemplaren in de collectie van Gerard Smits (Oss)(fig. 2).4 Daarnaast zijn 172 fragmenten afkomstig uit de collectie van Goof van Eijk (Uden). Uit de collecties van Piet Haane, Peter van Nistelrooij en Wim de Poot (allen Oss) komen 61 fragmenten. Uit het depot van de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden zijn ten slotte 29 exemplaren beschreven, 3 4 Het hier gebruikte gegevensbestand is samengesteld in 2009. De collectie van Gerard Smits bevat naast armringen ook nog een groot aantal kralen van La Tèneglas die niet opgenomen zijn in de inventarisatie. In 2009 bestond de documentatie uit 171 pagina’s met tekeningen en vindplaatsgegevens. 376 de archeologische schatkamer maaskant Figuur 1. Productiecentra en gebieden met vermoede productiecentra van La Tènearmringen (naar Karwowski 2004, ig. 27). Figuur 2. Een selectie van La Tène armringen uit de collectie van G. Smits (foto R. Jansen/J. van Donkersgoed). met name afkomstig van nog onuitgewerkte opgravingen of oppervlaktekarteringen. Het grootste deel van het totaal van 1295 armbanden betreft oppervlaktevondsten; slechts 2,5% is afkomstig van opgravingen. Alle fragmenten zijn systematisch beschreven en de resultaten zijn vastgelegd in een database. Bij de beschrijving is aansluiting gezocht bij de manier van beschrijven die is gebruikt bij een inventarisatieproject van La Tène-armringen dat in 1992 bij de Vrije Universiteit Amsterdam is opgezet, en inmiddels over gegevens beschikt van meer dan 4500 fragmenten (Roymans & Verniers 2009, 22). Voor elk fragment is de herkomst vastgelegd, evenals het type volgens de typologie van Haevernick. Verder zijn de lengte en breedte opgemeten en is het aantal ribben vastgesteld. Ten slotte zijn de kleur, de aan of afwezigheid van versiering, het type versiering en eventuele tekenen van secundaire verbranding en/of verbuiging vastgelegd. Verspreiding De vondsten zijn afkomstig van 47 verschillende vindplaatsen in het Maaskantgebied tussen Lith in het westen, Dennenburg in het oosten, Oijen in het noorden en Oss in het zuiden. De vondsten zijn bij lange na niet gelijkmatig verdeeld over de vindplaatsen. Bijna de helft van de vondsten (46%) is afkomstig van vier vindplaatsen: Lith – Tussen De Stegen (172), Oss – Paalakker (170), Macharen – Hoge Morgen (138) en Oss – De Winkel (116). Aan de andere kant is van elf vindplaatsen maar één vondst bekend, en komen van de meeste vindplaatsen (57%) niet meer dan tien vondsten. Het verschil in aantallen tussen de vindplaatsen is niet altijd een afspiegeling van de daadwerkelijk aanwezige hoeveelheid glasfragmenten. Voor een deel worden de verschillen veroorzaakt door de dikte van de afdekkende lagen van een vindplaats, het huidig landgebruik en de toegankelijkheid van de vind- van de geer 377 plaats voor (amateur-)archeologen. Desondanks blijven vindplaatsen met dermate grote vondstaantallen interessant. Het is mogelijk dat de hoge vondstaantallen een afspiegeling zijn van een lange periode van bewoning van de vindplaats (in de late ijzertijd). Een andere mogelijkheid is echter dat een dergelijke vindplaats met grote aantallen glasvondsten mogelijk een productieplaats van La Tène-armringen is geweest. Gezien de verspreiding van La Tène-glas in Nederland en de rest van Europa ligt een productiecentrum in het gebied van de Maaskant voor de hand (Roymans & Van Rooijen 1993, 6). De vier hierboven genoemde vindplaatsen liggen allemaal op oude oeverwallen die in sommige gevallen nog steeds zichtbaar zijn in het landschap.5 Met name de vindplaats Oss – Paalakker is interessant met betrekking tot het voorkomen van een eventuele productieplaats. In 1998 werden hier door G. Smits resten van een smeltoven en enkele slakken gevonden (fig. 3).6 Als het om een smeltoven voor de productie van glazen voorwerpen zou gaan, dan zou dit de eerste in zijn soort zijn. Zelfs als de oven ‘slechts’ gebruikt zou zijn voor het bewerken van brons of ijzer, zou dit een sterke aanwijzing zijn dat er ter plaatse genoeg technologische kennis aanwezig was om de productie van glazen 5 6 Alle vier de vindplaatsen komen ook voor op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en staan te boek als ‘Terrein van (zeer) hoge archeologische waarde’. Archis-waarnemingsnummer 37181: Brief van G. Smits (Oss) d.d. 17 mei 1998 met de melding van ‘materiaal van een smeltoven’, waarvan enkele slakken en ijzertijdscherjes zijn verzameld. Bijgevoegd is een handgetekende plattegrond van het gebied waarop de locatie van de vondst wordt aangegeven samen met de locaties van enkele andere vondsten die ook in de brief worden vermeld. 378 de archeologische schatkamer maaskant Figuur 3. Locatie van de vindplaats Oss – Paalakker (tekening G. Smits). voorwerpen mogelijk te maken. Het bewerken van glas tot glazen voorwerpen is een beduidend eenvoudiger proces dan dat van metaalbewerking. Bovendien is de benodigde temperatuur ook een stuk lager. Kleur Meer dan de helft (57%) van de armringen uit het Maaskantgebied is blauw van kleur. Paars is met 35% procent de tweede meest voorkomende kleur. Kleurloze armringen vormen 5% van het bestand en met respectievelijk 2,5% en 0,5% zijn de aantallen bruine en groene exemplaren bijna te verwaarlozen. Deze verhoudingen sluiten goed aan bij kleurverhoudingen binnen het oostelijk rivierengebied als geheel waar ook de Maaskant toe behoort. Dit in tegenstelling tot het Limburgse Maasgebied of het Lippemondingsgebied waar het percentage paarse exemplaren vele malen kleiner is (Verniers 2006, 34). Binnen de Maaskant is het beeld zeer homogeen. Alleen de vindplaats Deursen – Bendelaar past niet helemaal binnen de normale verdeling. Deze vindplaats wijkt af door de vondst van drie bruine armringfragmenten, een kleur die op alle andere vindplaatsen bij elkaar maar dertig keer voorkomt. Gezien de verdeling van de aanwezige types en kleuren op de vindplaats zou het afwijkende patroon verklaard kunnen worden door een iets vroegere datering van de vindplaats in vergelijking met de andere vindplaatsen binnen het gebied, maar gezien het relatief lage totaal van 23 fragmenten dat hier werd gevonden, mogen hier niet al te veel conclusies aan verbonden worden. Vorm en typologie Vrijwel alle armringen uit het Maaskantgebied vallen in de eerder beschreven groep van armringen met een glad oppervlak bestaande uit één of meerdere ribben, al dan niet versierd met opgelegde draden van glaspasta. La Tène-armringen met plastische versiering zijn binnen het Maaskantgebied bijna niet gevonden. Er zijn slechts drie exemplaren bekend van het type 8a: 3-ribbige armringen met twee smalle zijribben en een brede middenrib met diagonale groeven. Veruit het grootste deel (89%) van de armringen uit het Maaskantgebied is van het 1-ribbige of 5-ribbige soort. De 1-ribbige armringen komen met 61% procent ruim twee keer zo vaak voor als de 5-ribbige variant. Armringen met 2 of 3 ribben hebben beide een aandeel van 4% terwijl armringen met 4 of 7 ribben uiterst zeldzaam zijn in het Maaskantgebied en beide nog niet 1% van het totale bestand uitmaken. Deze percentages zijn vergelijkbaar met die van het oostelijk rivierengebied als geheel, hoewel 1-ribbige fragmenten daar iets talrijker zijn en de 5-ribbige fragmenten iets minder vaak voorkomen.7 In het Kromme-Rijngebied komen in vergelijking weinig (10%) 5-ribbige fragmenten voor, terwijl in het Limburgse Maasgebied de getallen geheel tegenovergesteld zijn: maar liefst 67% van de armringen is 5-ribbig terwijl de 1-ribbige exemplaren slechts 24% van het totaal uitmaken (Verniers 2006, 34). Binnen het Maaskantgebied zijn er drie vindplaatsen die significant afwijken van de verder vrij gelijkmatige verdeling wat betreft het ribaantal van de gevonden fragmenten: Haren – Spaanse Steeg, Oss – Paalakker en Macharen – Hoge Morgen. Met name de eerstgenoemde vindplaats is interessant. Het is namelijk de enige 7 In het oostelijk riverengebied is het aandeel 1-ribbige fragmenten 52% en het aandeel 5-ribbige fragmenten 35% volgens Roymans & Van Rooijen (1997, 4-5). van de geer 379 35% 32,4% 30% 28,3% 24,7% Voorkomen 25% 20% 15% 10% 4,3% 3,8% 5% 0,4% 0,2% 1 2 1,4% 1,8% 6a 6b 1,4% 0,5% 0,2% 0,6% 8a 7-ribbig 0% 3a 3b 6c 7a 7b 7c 7d Type vindplaats in het gebied waar meer 5-ribbige dan 1-ribbige armringen voorkomen; een verhouding die ongebruikelijk is binnen het oostelijk rivierengebied, maar wel kenmerkend voor het Limburgse Maasgebied en het Lippemondingsgebied. De vindplaats Spaanse Steeg is een van de weinige gekarteerde vindplaatsen waar ook opgravingen zijn verricht. Na de ontdekking van de vindplaats door Modderman in 1950 zijn er onder leiding van G.J. Verwers in 1962 en 1972 twee kleine opgravingen uitgevoerd. De opgravingen leverden echter niet het gewenste resultaat op en zijn indertijd nooit verder uitgewerkt. Naar aanleiding van de vondst van onder andere een groot aantal metalen objecten, een fragment van een menselijke schedel en de landschappelijke ligging interpreteren Jansen e.a. (2002) de vindplaats als een lokale cultusplaats, dicht bij een nederzetting gelegen.8 Een bijzondere status van de vindplaats als cultusplaats kan een verklaring zijn voor het afwijkende vormenspectrum van het La Tène-glas dat is verzameld aan de oppervlakte. Een tweede mogelijke verklaring is een vroege bewoning en/of gebruik van de vindplaats. Analoog met het Centraal-Europese gebied worden de meerribbige armringen als de vroegste varianten gezien (Venclova 1990, 122-123; Roymans & Verniers 2009, 24-25). Ook het geringe aantal van één paarse armring wijst op een vroege datering. Hoewel blauwe armringen gedurende de gehele circulatieperiode voorkomen, winnen paarse armringen pas later aan populariteit (Venclova 1990, 114; Roymans & Van Rooijen 1993, 4). De vondst van het kenmerkende Marne-aardwerk op de Spaanse Steeg suggereert dat de vindplaats zeker al in de midden-ijzertijd in gebruik was genomen (Jansen e.a 2002). Gezien het feit dat de typologie nauw samenhangt met het aantal ribben zijn weinig nieuwe observaties te maken aangaande de typologische verdeling. Veruit het grootste deel van de armbandfragmenten (> 85%) kan worden ondergebracht bij de types 3a, 3b en 7a: respectievelijk 1-ribbige armringen zonder en met versiering en 5-ribbige armringen zonder versiering (fig. 4). Versiering Zoals eerder aangegeven zijn in de Maaskant slechts drie armringfragmenten gevonden met een plastisch versieringstype. Voor de overige versierde armringen geldt dat ofwel op één of meerdere ribben een draad van ondoorzichtige gele 8 Zie ook Jansen & Jacques deze bundel. 380 de archeologische schatkamer maaskant Figuur 4. Typeverdeling binnen de Maaskant. 100% Onversierd 90% Versierd 80% 54% 70% 48% 52% 60% 50% 82% 100% 87% 100% 40% 30% Figuur 5. Aandeel versiering afgezet tegen het aantal ribben. 46% 20% 52% 48% 10% 18% 13% 4 5 0% Indet. 1 2 3 7 Aantal ribben of witte glaspasta is aangebracht, meestal in een zigzagmotief, ofwel dat de binnenkant is voorzien van een laagje van dezelfde ondoorzichtige gele glaspasta. Dit laatste decoratietype komt uitsluitend voor bij kleurloze armringen met 5 ribben (type 7a). In die combinatie zorgt de versiering ervoor dat de armring van de buitenkant een goudgeel uiterlijk krijgt. Andersom geldt ook dat praktisch alle kleurloze 5-ribbige armringen voorzien zijn van gele glaspasta aan de binnenzijde. Uit het Maaskantgebied zijn slechts 49 exemplaren van dit type bekend. Een gering aantal, wat goed aansluit bij de rest van het Nederrijnse gebied waar dit type ook slechts in kleine aantallen voorkomt. Armringen met een versiering van glaspasta aan de buitenkant komen vaker voor. Bij armringen met 1, 2 of 3 ribben is ongeveer de helft van de fragmenten voorzien van een dergelijke versiering (fig. 5). Bij armringen met 5 of 6 ribben komt dit veel minder voor (18% en 13%) terwijl versiering op 7-ribbige armringen helemaal niet voorkomt. In totaal komt dit type versiering voor op 35% van de fragmenten uit de Maaskant. Er zijn slechts twee vindplaatsen waarbij de werkelijk gevonden verhouding licht afwijkt van de verwachte verhouding: Deursen – Onze Lieve Vrouweberg en Oss – Mettegeupel. Op de eerste vindplaats zijn minder versierde fragmenten gevonden dan verwacht, op de tweede meer versierde fragmenten dan verwacht. Overigens bestaat het probleem bij de onversierde armringfragmenten dat ze afkomstig zouden kunnen zijn van onversierde delen van versierde armringen. De daadwerkelijke verhouding tussen versierd en onversierd zal in werkelijkheid dus (enigszins) anders zijn geweest. Overige kenmerken Een deel van de gevonden armringfragmenten vertoont sporen van verbranding of is verbogen. Van het totale bestand van armringen is 6% door middel van verhitting verbogen. In sommige gevallen is op die manier een nieuw voorwerp gemaakt, meestal een hanger of kraal op basis van de omvang. In andere gevallen is onduidelijk wat de reden van het verbuigen is geweest. Het aantal fragmenten dat sporen van verbranding vertoont is enkele malen groter. Het gaat om 217 stuks, wat 17% van het totale aantal is. Omdat de meeste vondsten niet uit een gesloten context komen, is het moeilijk om de reden van de verbranding te achterhalen. Elders in Nederland zijn verbrande armringfragmenten gevonden in crematiegraven (zie bijv. Hiddink 2006; Hiddink 2008; Van de Geer 2011). Dit wijst erop dat La Tène-armringen regelmatig werden gedragen door de overledene tijdens het crematieproces. Een groot aandeel verbrande armringfragmenten zou dus kunnen wijzen op een grafveld uit de late ijzertijd. De van de geer 381 31 26 42 17 56 24 33 3 52 6 7 20 12 27 30 35 50 47 53 34 55 13 11 40 32 16 8 41 48 39 54 36 21 51 28 29 44 10 1 23 46 49 5 AMK-terrein vindplaats La Tene-armringen met nummer meest opvallende vindplaats wat dat betreft is Dennenburg – In de Pachtkamp. Meer dan 41% van de hier gevonden fragmenten vertoont sporen van verbranding. Het is dus goed mogelijk dat zich hier een grafveld bevindt. Het is echter ook niet uit te sluiten dat de verbrande fragmenten te maken hebben met een vorm van productie of hergebruik die op de vindplaats heeft plaatsgevonden, hoewel de gevonden aantallen (n=39) daar niet echt op wijzen. Conclusie Wat betreft de verspreiding van de vondsten, met name de aantallen per vindplaats, valt op dat er grote verschillen zijn binnen de Maaskant (fig. 6 en bijlage). Enerzijds is er een viertal vindplaatsen met een zeer groot aantal vondsten, anderzijds zijn op de meeste vindplaatsen niet meer dan tien exemplaren gevonden en op een groot deel van de vindplaatsen zelfs slechts één enkel exemplaar. Dergelijke verschillen kunnen verklaard worden aan de hand van de bewoningsduur of – intensiteit, of simpelweg een chronologische verklaring hebben. Omdat het grotendeels oppervlaktevondsten zonder gesloten context betreft is het moeilijk om de oorzaak van dergelijke verschillen vast te stellen. Daarbij speelt mee dat een groot aantal externe factoren de ‘vindbaarheid’ van de glasfragmenten beïnvloedt. De dikte van de afdekkende lagen, het grondgebruik en de intensiteit van het oppervlakteonderzoek werden al genoemd. Door de grote hoeveelheid vondsten is het wel mogelijk om relatieve verschillen in kenmerken van de La Tène-armringen tussen verschillende vindplaatsen met elkaar te vergelijken. Daarbij valt op dat de verschillende vindplaatsen binnen de Maaskant een zeer homogeen beeld laten zien. Er is slechts een beperkt aantal dat opvalt op basis van een afwijkend assemblage aan La Tène-armringen. Voor de waargenomen verschillen moet een chronologische verklaring zijn of de verklaring ligt in de sociale sfeer. De Nederrijnse chronologie staat echter nog in de kinderschoenen ondanks een eerste opzet van Roymans en Verniers (2009). Van veel vindplaatsen is geen nauwkeurige datering voorhanden. Door dit gebrek aan vondsten uit gesloten contexten zijn sociale aspecten tot dusver ook lastig aan te tonen. Gedacht kan worden aan zaken als de functie van de vindplaats, de sociale status van de vindplaats of die van haar gebruikers alsook de geografische achtergrond van de gebruikers. 382 de archeologische schatkamer maaskant Figuur 6. Vindplaatsen van La Tène-armringen in de Maaskant. Zie ook de bijlage aan het eind van dit hoofdstuk. In tegenstelling tot de verschillen die er bestaan tussen de verschillende regio’s vallen er in ieder geval binnen het Maaskantgebied weinig onderlinge verschillen tussen de vindplaatsen te ontdekken. Het lijkt hier dus te gaan om een homogene culturele eenheid die wel overeenkomsten vertoont met de andere Nederrijnse regio’s, maar toch een duidelijke eigen identiteit kent. Toekomstperspectief Met uitzondering van de publicatie van Peddemors (1975) krijgt het onderzoek naar La Tène-glas, zeker in Nederland, eigenlijk de laatste jaren pas de aandacht die het verdient. Wetgeving en de ontwikkeling van nieuwe technieken maakt meer en nieuw onderzoek mogelijk. Zo dragen de grootschalige opgravingen die uitgevoerd worden in het kader van het verdrag van Malta in combinatie met een toenemend aantal koolstofdateringen bij aan de ontwikkeling van een Nederrrijnse chronologie voor La Tène-glas. De introductie van draagbare röntgenfluorescentie-apparatuur maakt onderzoek naar de chemische samenstelling van glazen armbandfragmenten mogelijk. Hiermee kan (mogelijk) de herkomst van grondstoffen van de armbanden worden bepaald en ook het verspreidingsgebied ervan in kaart gebracht worden. Tevens biedt het bepalen van de chemische samenstelling wellicht mogelijkheden voor de ontwikkeling van fijnere dateringsmethoden voor La Tène-glas en de context waarin het gevonden wordt. Omdat graven uit de late ijzertijd minder grafvondsten bevatten en sterk verspreid voorkomen, vaak in relaief kleine grafvelden, zijn zij lastig te prospecteren. Voortschrijdende kennis over glasvondsten in gesloten contexten kan een meerwaarde geven aan de grote verzameling aan oppervlaktevondsten die reeds aanwezig is. Zo zouden bijvoorbeeld grote aantallen verbrande armbanden kunnen wijzen op een grafveld uit de late ijzertijd. Nawoord Toen ik in 2004 voor het eerst aan het werk ging op één van de vele opgravingen die de Universiteit Leiden in het gebied rond Oss heeft uitgevoerd, maakte ik voor het eerst kennis met Gerard Smits en via hem ook met het verschijnsel La Tène-glas. Mijn interesse was gewekt en ik realiseerde me dat een grote, goed gedocumenteerde verzameling glasfragmenten een waardevolle dataset is. Pas in 2009 kreeg ik het kader van mijn Masteropleiding de gelegenheid in om hier ook daadwerkelijk iets mee te doen. Nadat ik inmiddels kennis had genomen van het werk van Roymans en Van Rooijen (1993), en daardoor van het feit dat er klaarblijkelijk regionale verschillen bestonden en ook grote verschillen waren aangetoond tussen vindplaatsen, besloot ik te onderzoeken of dit ook het geval was voor de Maaskant. Bibliografie Broeke, P.W. van den 1987. De dateringsmiddelen voor de IJzertijd van Zuid-Nederland, in: Sanden, W.A.B. van der en Broeke, P.W. van den (red.), Getekend zand. Tien jaararcheologisch onderzoek in Oss-Ussen. Bijdragen tot de studie van het Brabants heem 31,Waalre: Stichting Brabants Heem, 23-44. Gebhard, R. 1989. Der Glasschmuck aus dem Oppidum von Manching. Die Ausgrabungen in Manching 11. Stuttgart: Franz Steiner. van de geer 383 Geer, P. van de 2011. La Tène-glas, in: Meurkens, L. en Tol, A.J. (red.), Grafvelden en greppelstructuren uit de ijzertijd en Romeinse tijd bij Itteren (gemeente Maastricht): Opgraving Itteren-Emmaus vindplaatsen 1 & 2, Archol Rapport 144. Leiden: Archeologisch Onderzoek Leiden, 149-152. Haevernick, T.E. 1960. Die Glasarmringe und Ringperlen der Mittel-und Spätlatènezeit auf dem europäische Festland, Bonn: Habelt. Henderson, J. 1987. Glass working. In: B. Cunliffe (red.), Hengistbury Head, Dorset. The prehistoric and Roman settlement, 3500BC-AD500. Monograph 13. Oxford: Oxford University Committee for Archaeology, Institute of Archaeology 180-186. Fokkens, H., Jansen, R. en Linde, C. van der 2002. Lith-Oijensche Hut en Haren-Spaanse Steeg: lokale riviercultusplaatsen uit de late ijzertijd in de Brabantse Maaskant, in: Fokkens, H. en Jansen, R. (red.), 2000 Jaar bewoningsdynamiek. Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied. Leiden: Maaskantproject, 173-205. Karwowski, M. 2004. Latènezeitlicher Glasringschmuck aus Ostösterreich. Mitteilungen der Prähistorischen Kommission 55. Vienna: Verlag der Österreichischen Akademie der Wissenschaften. Peddemors, A. 1975. Latèneglasarmringe in den Niederlanden. Analecta Praehistorica Leidensia 8, 93-111. Roymans, N. en Rooijen, T.van 1993. De voorromeinse glazen armbandproduktie in het Nederrijnse gebied en haar culturele betekenis. in: Braat, S. e.a. (red.), Vormen uit vuur 150, 2-10. Roymans, N. en Verniers, L. 2009. Glazen La Tène-armbanden in het gebied van de Nederrijn. Typologie, chronologie en sociale interpretatie. Archeobrief 4, Jaargang 13, 22-31. Schuuring, I., 2007. Glas, in: Schurmans, M.D.R., Verhelst, E.M.P. en Boreel, G.L. Oudheden uit Odijk : bewoningssporen uit de Late ijzertijd, Romeinse tijd en Merovingische tijd aan de Singel West/Schoudermantel. Zuidnederlandse archeologische rapporten 30. Amsterdam: Archeologisch Centrum Vrije Universiteit, Hendrik Brunsting Stichting. 125-131. Seidel, M. 2005. Keltische Glasermringe zwischen Thüringen und dem Niederrhein. Germania 83/1, 1-43. Venclová, N. 1990. Prehistoric glass in Bohemia. Praag: Archeologický ústav ČSAV. Verniers, L. 2006. La Tène-armbanden in het Nederrijnse gebied: chronologie, productie, circulatie en sociaal gebruik. Amsterdam: Ongepubliceerde MA-scriptie Vrije Universiteit Amsterdam. Verniers, L. 2011. La Tène-armbanden. In: Gerrets, D.A. en De Leeuwe, R. (red.), Rituelen aan de Maas: Een archeologische opgraving te Lomm, Hoogwatergeul fase II, ADC-Rapport 2333. Amersfoort: ADC ArcheoProjecten. Wagner, H. 2006. Glasschmuck der Mittel-und Spätlatènezeit am Oberrhein und den angrenzenden Gebieten. Grunbach: Greiner. 384 de archeologische schatkamer maaskant Bijlage (zie figuur 6) Nummer 1 3 5 6 7 8 10 11 12 13 14 15 16 17 18 20 21 23 24 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 38 39 40 41 42 44 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 Vindplaats Deursen Bendelaar Lith – Tusschen De Stegen Oss Ussen Teefelen – De Honing Teefelen – Rotse Straat Haren – Spaanse Steeg Deursen – Onze Lieve Vrouweberg Oss – De Winkel Oss – Paalakker Macharen – Hoge Morgen Heeswijk – Dinther – AA brug Schaijk – Kleingaalse Heide Berghem – Tussenrijten Oijen – De Lange Maaijen Neerloon – Kalfsheuvel Teefelen – Korte Voor Oss – Horzak Deursen – Aventuur Lith – Valkseweg Oijen – Klootskamp Lithoijen – De Kampen Noord Haren – Langestraat Dennenburg – In de Pachtkamp Teefelen – Weteringstraat Oijen – Boveneind Berghem – Broekstraat Lith – De Hoeven Oss – Schalkskamp Lithoijen – De Kampen Zuid Oss – Elzenburg Oss – Mettegeupel Berghem – Tussenrijten Lallenberg Macharen – Hoogoord Oss – Meerdijk Megen – Laagpolder Dennenburg – De Woerd Berghem – Berghems Broek Teefelen – Dorp Berghem – De Geer Berghem – Waatselaar Teefelen – Hertogswetering Berghem – Tesseldonk Lith – De Liensvelden Lithoijen – De Nistelrooise Kamp Berghem – De Kamp Macharen – Oranjewoud Haren – Dorpenweg Aantal La Tène–armringen 23 172 13 73 13 39 28 116 170 138 1 2 91 81 15 13 18 43 8 7 89 23 29 6 2 8 2 3 7 2 17 8 9 10 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 2 2 1 van de geer 385